Vanaf TLCGen versie 0.4 wordt de IVER detectieconfiguratie met dynamische hiaattijden ondersteund, zoals voorgesteld door IVER in het “Onderzoek detectieconfiguratie en signaalgroepafwikkeling” van 28 augustus 2018[1], uitgevoerd door Goudappel Coffeng. Daarnaast ondersteunt TLCGen tevens de Groen-op-Maat detectieconfiguratie[2].
Beide configuraties kunnen worden ingesteld in het tabblad “Dynamisch hiaat” dat te vinden is onder de hoofdtab “Detectie/ingangen”.
Aan de linkerkant van het invoerscherm kan worden aangevinkt voor welke fasen de dynamische hiaattijden ingesteld moeten worden (1) en of er opgedrempeld mag worden (2). Bovenaan het rechterdeel kan worden ingesteld of het een IVER 2018 of een GOM detectieconfiguratie betreft (3), voor welk snelheidsregime de default instellingen moeten worden geladen (4), en of de dynamische hiaat timers moeten starten op het moment dat de koplus voor de eerste keer vrij valt (5). In de tabel (6) worden de individuele instellingen opgegeven. De diverse mogelijkheden worden hierna kort besproken. Voor een aantal opties geldt dat deze ook vanuit het regelprogramma kunnen worden ingesteld, via een hulpelement.
Toepassen: Wanneer dit vinkje wordt gezet, wordt voor de betreffende signaalgroep de dynamisch hiaat code gegenereerd. Wordt het vinkje niet gezet dan wordt ook de code niet aangemaakt. NB: wanneer het vinkje wordt gezet, blijft het mogelijk om in het regelprogramma af te zien van het gebruik van dynamische hiaattijden, door het hulpelement hgeendynhiaat<fc> hoog te maken. Dit kan nuttig zijn bij bijvoorbeeld filemeldingen.
Opdrempelen: Wanneer dit vinkje wordt gezet, wordt er een schakelaar schopdrempelen<fc> gegenereerd die default TRUE Deze schakelaar activeert een hulpelement hopdrempelen<fc> dat wordt meegegeven in de aanroep van de verlengfunctie. Wordt het vinkje niet gezet, dan krijgt de schakelaar schopdrempelen<fc> de waarde FALSE. Ook hier kan vanuit het regelprogramma het wel of niet opdrempelen beïnvloedt worden via het hulpelement. Op deze wijze is het mogelijk om bijvoorbeeld in rustige perioden opdrempelen wel toe te staan, maar tijdens de spits niet.
Detectieconfiguratie: In deze dropdownbox kan worden gekozen tussen de detectieconfiguraties “IVER ’18” of “GOM”.
Snelheid: Via een dropdownbox kan het snelheidsregime worden gekozen. Voor GOM zijn default instellingen beschikbaar voor 40 en 50 km/uur; voor IVER ’18 zijn default instellingen beschikbaar voor 40 t/m 80 km/uur. De default instellingen voor opties 3) en 4) zijn opgeslagen in het bestand defaults.xml in de map …\AppData\Roaming\TLCGen\DynamischHiaat\. Deze map bevindt zich normaal gesproken in de map C:\Gebruikers\_gebruikersnaam_\. De gebruiker kan zelf de instellingen naar believen aanpassen of uitbreiden. Van belang is daarbij wel om de structuur van het xml bestand in tact te laten, en de naamgeving van bestaande defaults sets (zoals “IVER’18” en “GOM”) niet te wijzigen: dit veroorzaakt namelijk onverwachte fouten bij het werken met regelingen waarin die sets zijn gebruikt.
Start dynamisch hiaat timers: Hiermee kan worden gekozen of het aftellen van de hiaattijden moet beginnen op StartGroen van de signaalgroep (geen vinkje), of op het moment dat de wachtrij in beweging komt en de koplus voor de eerste keer vrij valt (wel vinkje).
Tabel: In de tabel wordt voor iedere detectielus aangegeven – hoeveel tienden na SG[] of na vrijvallen koplus de hiaattijd begint met aftellen (Moment 1) – hoeveel tienden na SG[] of na vrijvallen koplus de hiaattijd eindigt met aftellen (Moment 2) – de startwaarde van de hiaattijd (TDH 1) op Moment 1 – de eindwaarde van de hiaattijd (TDH 2) op Moment 2 – de maximale duur (na SG of na vrijvallen koplus) dat de lus mag verlengen (Max); wordt hier ‘0’ ingevuld dan mag de lus verlengen tot het einde van de verlenggroentijd van de betreffende signaalgroep.
Naast de onder 6) aangegeven instellingen kunnen in de tabel per detectielus vijf voorwaarden worden opgegeven. Deze detectorvoorwaarden worden bij het genereren bitsgewijs samengevoegd tot één parameterwaarde prmspringverleng_<dp> zodat de voorwaarden ook naderhand nog aangepast kunnen worden.
De detectorvoorwaarden hebben de volgende betekenis:
SpringStart: Op SG[], als er geen hiaatmeting is op de stroomafwaartse lussen, meteen naar de 2e/lagere hiaattijd overgaan. Gebruikt BIT0 = dec 1.
VerlengNiet: Op SG[], als er geen hiaatmeting meer is op deze en de stroomafwaartse lussen, de verlengfunctie uitschakelen. Gebruikt BIT1 = dec 2.
VerlengExtra: Bij TRUE altijd verlengen op deze lus; bijvoorbeeld bij permanente aanwezigheid deelconflict (G[fc11] && G[fc36]). Naast deze detectorvoorwaarde die altijd geldt, is het ook mogelijk om de VerlengExtra functionaliteit vanuit het regelprogramma te activeren via hulpelement hverlengd<dp> , bijvoorbeeld in geval van ontruiming van een spoorwegovergang of bij een tijdelijk aanwezig deelconflict. Gebruikt BIT2 = dec 4.
DirectAftel: Wanneer tijdens G[], als er wél hiaatmeting is op deze lus maar niet op de stroomafwaartse lussen, meteen de hiaattijd gaan aftellen. Gebruikt BIT3 = dec 8.
SpringGroen: Wanneer tijdens G[] het hiaat valt, wordt de volgende detector stroomopwaarts de actieve verlenglus. Gebruikt BIT4 = dec 16.
[1] Zie voor de rapportage “Onderzoek detectieconfiguratie en signaalgroepafhandeling” van Goudappel Coffeng (in opdracht van IVER):
[2] De methodiek is als GOM ontwikkeld door Luuk Misdom en IT&T (nu Vialis). Voor meer informatie, zie het Handboek Verleerslichtenregelingen 2014 p. 294, Verkeerskunde nummer 06-09, of de website van IT&T: